Bovenop de actualiteit met onze mailing.
Heeft u vragen naar aanleiding van de besproken onderwerpen of suggesties voor verbetering van de nieuwsbrief? Wij nodigen u van harte uit deze met ons te delen.
Sinds de Wet werk en zekerheid kan er in hoger beroep en in cassatie worden gegaan van een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter. Indien er hoger beroep of cassatie tegen de ontbindingsbeschikking wordt ingesteld, dan schorst dit niet de tenuitvoerlegging. Dit betekent dat wanneer een ontbindingsverzoek wordt toegewezen, de arbeidsovereenkomst eindigt.
Stel dat de werknemer dan in hoger beroep gaat dan kan het zo zijn dat het gerechtshof anders oordeelt en vindt dat de kantonrechter ten onrechte de arbeidsovereenkomst heeft ontbonden. In een dergelijk geval zijn er twee mogelijkheden: het gerechtshof kan op verzoek van de werknemer de werkgever veroordelen om de arbeidsovereenkomst te herstellen of hij kan in plaats daarvan de werknemer een billijke vergoeding toekennen.
Indien de arbeidsovereenkomst op verzoek van de werknemer hersteld wordt, dan staat er in de wet dat de rechter ‘bepaalt op welk tijdstip de arbeidsovereenkomst wordt hersteld en dat hij voorzieningen treft omtrent de rechtsgevolgen van de onderbreking van de arbeidsovereenkomst’. Het gerechtshof kan dan de arbeidsovereenkomst herstellen vanaf een door haar te bepalen – latere – datum. Dan ontstaat de vraag wat er moet gebeuren met de periode vanaf het einde van de arbeidsovereenkomst als gevolg van de ontbinding, tot de datum van herstel, dus wat de ‘voorziening’ moet zijn.
In een uitspraak van de Hoge Raad van 22 december 2017 stond de vraag centraal of het gerechtshof verplicht is om een dergelijke voorziening te treffen. De casus in deze uitspraak was als volgt.
Werkneemster was sinds 1 mei 1978 in dienst bij (de rechtsvoorganger van) werkgever als verzorgende. In 2014 en 2015 hebben er gesprekken plaatsgevonden over het functioneren van werkneemster. Er is vervolgens een verbetertraject afgesproken. In 2015 is er gesproken over de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, maar er is daarover tussen partijen geen overeenstemming bereikt. Vanaf 28 september 2015 is werkneemster niet meer op haar werk verschenen.
In november 2015 is aan werkneemster medegedeeld dat er een ontbindingsverzoek zal worden ingediend en dat er zonder andersluidend tegenbericht van wordt uitgegaan dat werkneemster onbetaald verlof opneemt. Bij brief van 1 december 2015 is door werkgever aan werkneemster medegedeeld dat werkgever werkneemster op haar verzoek met ingang van 19 november 2015 (tot en met 18 november 2016) onbetaald verlof heeft verleend.
De kantonrechter ontbindt de arbeidsovereenkomst per 10 februari 2016 en kent aan werkneemster geen vergoeding toe. Er is volgens de kantonrechter sprake geweest van werkweigering en daarmee van ernstig verwijtbaar handelen van werkneemster. Werkneemster gaat van deze beschikking in hoger beroep.
Het gerechtshof oordeelt dat de kantonrechter de arbeidsovereenkomst ten onrechte heeft ontbonden. Vervolgens heeft het gerechtshof bepaald dat de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 oktober 2016 dient te worden hersteld en dat er geen voorziening zal worden getroffen voor de periode tussen de ontbindingsdatum (10 februari 2016) en de hersteldatum (1 oktober 2016).
De reden die het gerechtshof hiervoor geeft, is dat werkneemster enerzijds op 10 februari 2016 nog onbetaald verlof genoot. Dit is een omstandigheid die voor haar rekening komt en hierdoor heeft werkneemster in de tussenliggende periode geen inkomens- en /of pensioenschade geleden als gevolg van de ontbinding. Anderzijds heeft werkneemster weliswaar herstel van de arbeidsovereenkomst gevraagd, maar zij heeft pas voor het eerst tijdens de mondelinge behandeling concreet aangeboden om ook weer daadwerkelijk aan het werk te gaan.
Ook is het gerechtshof van oordeel dat, gelet op de omstandigheden van het geval, partijen nog korte tijd gegeven moet worden om zich na het wijzen van de beschikking voor te bereiden op de nieuwe situatie, mede gelet op het feit dat werkneemster sinds september 2015 niet meer voor werkgever heeft gewerkt.
Werkneemster gaat in cassatie en stelt dat het gerechtshof, gelet op de wettekst, verplicht was om een voorziening te treffen tussen de ontbindingsdatum en de datum van herstel van het dienstverband. Dit zou slechts anders zijn indien het treffen van enige voorziening naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
De rechter dient bij herstel van de arbeidsovereenkomst te beslissen of er een voorziening wordt getroffen voor de periode van onderbreking van de arbeidsovereenkomst en, zo ja, welke voorziening dat is.
De Hoge Raad oordeelt dat dit een onjuiste maatstaf is. Onder verwijzing naar de parlementaire geschiedenis stelt de Hoge Raad dat de wet aldus dient te worden uitgelegd dat de rechter bij herstel van de arbeidsovereenkomst, als daarbij een periode van onderbreking van die overeenkomst optreedt, moet beslissen of daarvoor een voorziening moet worden getroffen, en, zo ja, welke voorziening. De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Als werkgever dient u er rekening mee te houden dat, indien een werknemer in hoger beroep gaat van een ontbindingsbeschikking van de kantonrechter en in het gelijk wordt gesteld, de arbeidsovereenkomst hersteld kan worden. Indien de hersteldatum gelijk is aan de datum van de ontbindingsbeschikking, dan dient u alsnog achteraf het salaris van de werknemer vanaf die datum te betalen. Een eventuele vergoeding dient de werknemer dan aan u terug te betalen en ook een eventuele werkloosheidsuitkering dient de werknemer terug te betalen aan UWV.
Indien de hersteldatum op een later tijdstip dan de ontbindingsbeschikking wordt vastgesteld, dient u er rekening mee te houden dat er een voorziening kan worden getroffen door het gerechtshof. Dit betreft voorzieningen ter compensatie van de geleden schade van de werknemer door de onderbreking van de arbeidsovereenkomst. Hierbij kunt u denken aan het verschil tussen een eventueel genoten werkloosheidsuitkering en het loon waarop aanspraak zou bestaan en eventuele pensioenschade.
Zoals uit deze uitspraak van de Hoge Raad blijkt, is het zinvol om als werkgever alert te zijn of een werknemer zich na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst door de kantonrechter wel steeds beschikbaar heeft gehouden voor het verrichten van de bedongen arbeid.
HR 22 december 2017, ECLI:NL:HR:2017:3241
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 2 september 2016, ECLI:NL:GHARL:2016:7100
Parket bij de Hoge Raad 27 oktober 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1203
Gepubliceerd op 15 januari 2018 door Fiorens