Bovenop de actualiteit met onze mailing.
Heeft u vragen naar aanleiding van de besproken onderwerpen of suggesties voor verbetering van de nieuwsbrief? Wij nodigen u van harte uit deze met ons te delen.
“Op grond van deze uitspraak kan de (zieke) werknemer zijn arbeid (re-integratie) geheel of gedeeltelijk staken (opschorten) als zijn werkgever het loon niet of niet volledige (tijdig) heeft betaald. Dit kan grote gevolgen hebben.”
Het geschil betreft (geparafraseerd) het navolgende. De werkneemster is op 25 maart 2012 arbeidsongeschikt geraakt wegens ziekte als gevolg van een val van haar fiets. De bedrijfsarts laat op 20 november 2012 weten dat werkneemster in staat is om 4 uur per week te re-integreren, welke uren twee weken later kunnen worden uitgebreid naar 6 uur per week. Werkgever roept werkneemster op om op 22 november 2012 op het werk te verschijnen om haar re-integratieverplichtingen na te komen. Werkneemster weigert dit zolang haar achterstallige loon – werkgever heeft haar loon sinds mei 2012 niet meer betaald – niet wordt voldaan. Dat weigert de werkgever op zijn beurt. Werkneemster stapt vervolgens naar de rechter en vordert de loonbetaling op grond van de verplichting van werkgever dit door te betalen in geval van ziekte, ook over de periode dat zij niet aan haar re-integratieverplichting heeft voldaan. De werkgever stelt dat hij daartoe niet gehouden is voor de periode dat werkneemster niet aan haar re-integratie verplichting heeft voldaan.
“De Hoge Raad oordeelt onomwonden dat dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever en de re-integratie verplichting van de zieke werknemer op het werk te verschijnen om het verslag van de bedrijfsarts te bespreken, tegenover elkaar staande verplichtingen zijn.”
Zowel de rechtbank (kantonrechter) als het gerechtshof geven de werkgever gelijk als het gaat om de vraag of de werkneemster terecht heeft geweigerd om op 22 november 2012 op het werk te verschijnen ter bespreking van het verslag van de bedrijfsarts. Volgens beide instanties mocht de werkneemster deze re-integratieverplichting niet opschorten, omdat het hier geen tegenover elkaar staande verbintenissen betrof: het niet betalen van achterstallig loon heeft betrekking op een andere (achtergelegen) periode (mei – oktober 2012) dan de periode waarop de verplichting tot re-integratie ziet (november 2012). Daarnaast bestaat tussen de re-integratie inspanning en het niet betalen van het loon onvoldoende samenhang, aldus het hof, omdat (de (reden van) de re-integratieverplichting van de zieke werknemer samenhangt met de re-integratieverplichting van de werkgever, namelijk het bevorderen van de terugkeer op de werkvloer van de zieke werknemer. De Hoge Raad maakt echter korte metten met die oordelen en motivatie.
“Daar staat niet aan in de weg, aldus de Hoge Raad, dat de verplichting van de werkneemster betrekking heeft op een later tijdvak dan de het tijdvak waarover de werkgever zijn verplichting tot betaling van loon niet is nagekomen.”
De Hoge Raad namelijk onomwonden dat dat de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever en de re-integratie verplichting van de zieke werkneemster op het werk te verschijnen om het verslag van de bedrijfsarts te bespreken, tegenover elkaar staande verplichtingen zijn (alsook bestaat tussen de loonvordering van de werknemer en diens re-integratieverplichting voldoende samenhang), waardoor de werkneemster gerechtigd was tot het opschorten van haar re-integratieverplichting op grond van artikel 6:262 lid 1 BW (respectievelijk op grond van artikel 6:52 lid 1 BW). Daar staat niet aan in de weg, aldus de Hoge Raad, dat de verplichting van de werkneemster betrekking heeft op een later tijdvak dan de het tijdvak waarover de werkgever zijn verplichting tot betaling van loon niet is nagekomen. De Hoge Raad onderbouwt dit oordeel door te wijzen op:
a. de wettelijke loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte van de werknemer (artikel 7:629 lid 1 BW) en de wettelijke verplichting van de werkgever de re-integratie van de zieke werknemer te bevorderen door hem passende arbeid aan te bieden (artikel 7:658a lid 1 BW);
b. de verlenging van de loondoorbetalingsverplichting ex artikel 79a lid 9 WAO wanneer de werkgever zich onvoldoende heeft ingespannen om de re-integratie te bevorderen;
c. het niet verplicht zijn tot het doorbetalen van het loon in het geval de zieke werknemer zonder deugdelijke grond weigert passende arbeid te verrichten (artikel 7:629 lid 3 aanhef en sub c BW).
d. het arrest van 16 oktober 1998 van De Hoge Raad (uitspraak), waarbij een energieleverancier bevoegd werd geacht de levering van energie op te schorten zolang de nota’s van reeds geleverde energie niet waren voldaan. De verplichting tot levering van energie (arbeid) ziet op een ander (toekomstig) tijdvak dan de reeds verstreken tijdvakken waarbinnen verplichting tot betaling van de nota’s (loon) had moeten plaatsvinden. Desondanks betreft het tegenover elkaar staande verplichtingen.
“Naar de rechtsopvatting van het hof zou een werknemer nooit zijn kernprestatie kunnen opschorten in het geval de werkgever keer op keer, gedurende een lange periode, niet nakomt. Dat is niet rechtvaardig”
Mijns inziens is het oordeel van de Hoge Raad terecht. De wet legt herhaaldelijk in verschillende bepalingen een verband tussen de loondoorbetaling bij ziekte en de re-integratieverplichting. Datzelfde geldt voor de verplichting tot het verrichten van arbeid en de verplichting tot het betalen van loon. Volgens de Hoge Raad is de re-integratie verplichting van de werkgever verbonden aan haar loondoorbetalingsverplichting en staat die eerstbedoelde verplichting dus niet, zoals het hof overwoog, tegenover de re-integratieverplichting van de werknemer in de zin van artikel 6:262 lid 1 BW (of artikel 6:52 lid 1 BW). De kernprestatie van de werkgever is het betalen van loon nadat de werknemer zijn kernprestatie, te weten de arbeid of re-integratie-inspanning, heeft geleverd. Daarmee zijn het (beide kernprestaties) naar hun aard tegenover elkaar staande verbintenissen alsook bestaat tussen die verbintenissen voldoende samenhang en kan de werknemer overgaan tot opschorting van zijn arbeid respectievelijk re-integratieverplichting, ook al betreft diens verplichting een tijdvak dat is gelegen na het tijdvak waarover het loon had moeten zijn betaald. Naar de rechtsopvatting van het hof zou een werknemer nooit zijn kernprestatie kunnen opschorten in het geval de werkgever keer op keer, gedurende een lange periode, niet nakomt. Dat is niet rechtvaardig, zoals de Hoge Raad ook al heeft uitgemaakt voor de afnemer van energie die vooruit dient te betalen. Deze beslissing is ook rechtvaardig indachtig de beschermingsgedachte van de wetgever, namelijk de bescherming van de werknemer als maatschappelijk en economisch zwakkere wederpartij van de werkgever.
“De andere kant van de medaille is dat de re-integratie van de zieke werknemer (ernstige) vertraging kan oplopen indien hij gebruik maakt van zijn opschortingsrecht bij het niet betalen van het loon.”
De andere kant van de medaille is dat de re-integratie van de zieke werknemer (ernstige) vertraging kan oplopen indien hij gebruik maakt van zijn opschortingsrecht bij het niet betalen van het loon. De werknemer zal dan (nog) langer uit het arbeidsproces liggen en de werkgever wordt mogelijk geconfronteerd met een verlenging van de loondoorbetalingsverplichting bij ziekte. De vraag kan worden gesteld waarom een werknemer zijn re-integratie zou staken als hij daar zelf ook bij is gebaat terwijl hij zijn recht op loon toch wel behoudt (inclusief de wettelijke verhoging van max. 50%)? Die afweging zal een werknemer zelf moeten maken waarbij geldt dat de opschorting wel in verhouding dient te staan tot de wanprestatie van de werkgever. Het niet betalen van een deel van een maandloon zal niet het volledig staken van de arbeid rechtvaardigen. De zieke werknemer hoeft echter geen gebruik te maken van zijn opschortingsrecht. Hij kan dit doen. Overigens bestaat de mogelijkheid om de bevoegdheid tot opschorting uit te sluiten. De wet verbiedt dit niet.
Gepubliceerd op 19 mei 2020 door Fiorens