Noodzakelijke scholing van werknemers komt voor rekening van de werkgever, zowel voor wat betreft de scholingskosten, als de tijd waarin de scholing plaatsvindt. Dat geldt niet voor beroepsopleidingen als daar geen expliciete plicht toe bestaat op grond van Unierecht, nationaal recht of CAO. Dat is een uitzondering die niet zo vaak op gaat. Het was de vraag of deze uitzondering wel geldt voor de beroepsopleiding voor advocaten.

 

In een zaak die op 16 januari jl. bij de rechtbank Rotterdam voorlag moest onder meer uitsluitsel worden gegeven over de vraag of een ontslagen advocaat-stagiair een terugbetalingsverplichting van de Beroepsopleiding Advocaten kon worden opgelegd vanwege een in het contract opgenomen studiekostenbeding. Dit is een relevante vraag omdat per 1 augustus 2022 de Wet transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Wtva) een aantal voorwaarden stelt aan een dergelijk studiekostenbeding. Zo’n beding is bijvoorbeeld niet toegestaan als er sprake is van verplichte scholing.

Werkgevers moeten aan hun werknemer de mogelijkheid bieden om scholing te volgen die noodzakelijk is voor de uitoefening van diens functie. Met inwerkingtreding van de Wtva moeten werkgevers verplichte scholing kosteloos aanbieden. Dit betreft scholing die vanwege toepasselijk Unierecht, nationaal recht, een cao of een regeling van een bevoegd bestuursorgaan verplicht moet worden aangeboden. Elke andersluidende afspraak is nietig en mag dus niet

De verplichting tot het kosteloos aanbieden van scholing geldt echter niet voor beroepsopleidingen of opleidingen die een werknemer verplicht moet volgen voor het verkrijgen, behouden dan wel vernieuwen van een bevoegdheid tot het uitoefenen van een bepaald beroep. Voorwaarde is dat het op grond van toepasselijk Unierecht, nationaal recht of een cao ook niet verplicht is om de betreffende opleiding aan de werknemer te bieden. Het gaat dan het verkrijgen van een diploma of certificaat waarover de werknemer al bij aanvang van het dienstverband moet beschikken.

“De beroepsopleiding advocaten kwalificeert als verplichte opleiding zodat er geen studiekostenbeding mag worden overeengekomen. De advocatenopleiding is geen ‘startkwalificatie’, nu de Advocatenwet niet voorschrijft dat de opleiding ook daadwerkelijk moet zijn afgerond voordat de functie van advocaat mag worden uitgeoefend.”

De kantonrechter Rotterdam heeft echter geoordeeld dat de uitzondering die geldt voor beroepsopleidingen of het behouden van bepaalde kwalificaties, niet geldt voor de advocatenopleiding. Het nationale recht, namelijk de Advocatenwet, verplicht de werknemer immers om deze opleiding te volgen. Wanneer de advocaat niet binnen drie jaar de beroepsopleiding heeft afgerond wordt hij immers van het tableau geschrapt en mag hij de functie van advocaat niet meer uitoefenen. De advocatenopleiding is dan ook noodzakelijk voor de functie waarvoor de werknemer is aangenomen. Het gaat niet om een startkwalificatie, omdat de Advocatenwet niet voorschrijft dat de opleiding moet zijn afgerond voordat de werknemer als advocaat mag werken. De beroepsopleiding voor advocaten valt daarmee onder de algemene scholingsplicht van de werkgever en moet dan ook kosteloos worden aangeboden. Dit betekent dat een studiekostenbeding bij advocaat-stagiaires nietig is.

Deze uitspraak is ook interessant voor andere beroepsgroepen waarin functies bestaan waarvoor een opleiding moet worden gevolgd om de betreffende functie uit te kunnen oefenen. Volgt de verplichting uit een wet dan wel een voor de beroepsgroep verplichte regeling? Dan kan het best zijn dat deze uitspraak gevolgen heeft voor een studiekostenbeding.


Bekijk de betreffende uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 16 januari 2024.

Bekijk de uitspraak
Deel deze publicatie via
Terug naar het overzicht