Bovenop de actualiteit met onze mailing.
Heeft u vragen naar aanleiding van de besproken onderwerpen of suggesties voor verbetering van de nieuwsbrief? Wij nodigen u van harte uit deze met ons te delen.
De coronapandemie heeft aangetoond dat het niet altijd noodzakelijk is om op locatie te werken. Er zaten vele voordelen aan. Door de toename van het thuiswerkers vond bijvoorbeeld minder filevorming plaats, met positieve gevolgen voor het milieu en de economie. Bovendien bleek het ziekteverzuim onder werknemers in de beginmaanden van de coronapandemie drastisch te zijn gedaald. Inmiddels ligt de coronapandemie ver achter ons en lijken we weer terug bij af. We schuiven weer massaal aan in de file en de treinen zijn overvol. Toch lijkt dit niet altijd nodig, nu thuiswerken een goed alternatief is gebleken. Daarom dienden Tweede Kamerleden Maatoug en Van Weyenberg begin 2021 het Wetsvoorstel ‘Werken waar je wilt’ in, dat de Wet flexibel werken (Wfw) op enkele punten moest wijzigen. Nu, ruim tweeënhalf jaar later heeft de Eerste Kamer enigszins verrassend niet ingestemd met het wetsvoorstel.
Met de wetswijziging moesten de rechten van een deel van de werknemers worden uitgebreid. De nieuwe regels zouden alleen gaan gelden voor organisaties waar ten minste tien mensen werkzaam zijn.
De werknemer zou onder de Wet werken waar je wilt een verzoek kunnen indienen tot aanpassing van de arbeidsplaats. De werkgever zou een verzoek tot aanpassing van de werkplek nog slechts kunnen afwijzen indien de ‘redelijkheid en billijkheid’ zich ertegen zou verzetten. Dat, terwijl de werkgever momenteel überhaupt geen verplichting heeft om een dergelijk verzoek in overweging te nemen. Toch vond niet iedereen de wetswijziging noodzakelijk, nu het huidige civiele recht – in de vorm van artikel 7:611 BW – volgens sommige juristen al voorziet in de behoefte die de Wet werken waar je wilt zou moeten beantwoorden. Op grond van dit artikel dienen partijen in een arbeidsovereenkomst zich jegens elkaar te gedragen als goed werknemer en werkgever, waarbij eveneens aan de redelijkheid en billijkheid wordt getoetst. De Eerste Kamer heeft – zo lijkt het – deze discussie gehoord, en besloten dat de wetswijziging overbodig is.
Een verzoek tot aanpassing van de arbeidsplaats moest onder het wetsvoorstel schriftelijk worden ingediend. De werknemer zou kunnen kiezen tussen het woonadres en de plek waar zijn werkgever is gevestigd. Let wel, ook een e-mail voldoet volgens jurisprudentie aan het schriftelijkheidsvereiste. De werknemer zou zijn gehouden om het verzoek minimaal twee maanden voor de door hem beoogde ingangsdatum in te dienen, maar hij hoefde zijn verzoek niet te motiveren. De werkgever moest uiterlijk een maand voor de door de werknemer beoogde ingangsdatum schriftelijk reageren. Als de werkgever niet (tijdig) zou reageren, dan werd het verzoek van de werknemer onder het wetsvoorstel geacht te zijn ingewilligd.
Nu de Eerste Kamer een streep heeft gezet door het wetsvoorstel blijft de vraag wat de mogelijkheden zijn voor de werknemer die graag thuis wil werken, maar hiervoor geen toestemming krijgt van zijn werkgever.
“Een goed werkgever wijst een thuiswerkverzoek in beginsel toe.”
Een werknemer kan nog steeds met een beroep op goed werkgeverschap op basis van het bestaande artikel 7:611 BW een verzoek tot thuiswerken indienen. Van een goed werkgever mag worden verwacht dat hij dit slechts afwijst indien de omstandigheden zich daar naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid tegen verzetten. Met andere woorden: een goed werkgever wijst een thuiswerkverzoek in beginsel toe, tenzij het in zijn ogen echt niet mogelijk is. Op grond van goed werkgeverschap mag van de werkgever tevens worden verwacht dat hij een afwijzing motiveert.
Gepubliceerd op 26 september 2023 door Edwin Werner