De wettelijke transitievergoeding wordt berekend aan de hand van het salaris c.a. en de lengte van het dienstverband van de werknemer. In een recente zaak tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst verschilden werkgever en werknemer van mening over de precieze datum van indiensttreding en de daaraan gekoppelde berekening van de transitievergoeding.

De werknemer stelde dat hij al sinds 2008 in dienst is. Tussen partijen staat echter vast dat zij in de arbeidsovereenkomst van 17 maart 2014 het volgende zijn overeengekomen: ‘Werknemer en werkgever stellen vast en komen overeen dat er geen sprake is van opvolgend werkgeverschap. Werkgever kan door partijen derhalve niet als opvolgend werkgever worden aangemerkt’ en ‘Partijen stellen derhalve vast en komen overeen dat er geen sprake is van een voortgezet dienstverband in de zin van artikel 7:667 of 668a BW’ en ‘Partijen zijn overeengekomen dat bovenstaande bepalingen dienen te gelden als een vaststellingsovereenkomst conform art. 7:900 BW, zodat de artikelen 7:900 BW ev. van toepassing zijn’.

Hoewel de werknemer zich wellicht had kunnen beroepen op opvolgend werkgeverschap bij het aangaan van die arbeidsovereenkomst, oordeelt de kantonrechter dat hij daarvan afstand heeft gedaan in de “vaststellingsovereenkomst” bij de indiensttreding. Daardoor wordt als startdatum voor de berekening van de transitievergoeding 17 maart 2014 gehanteerd. Uitsluiting van opvolgend werkgeverschap (in het kader van art. 7:673 BW) door vaststellingsovereenkomst bij indiensttreding wordt dus door deze rechter toegestaan.

De rechter overweegt daarbij dat partijen zich bij een vaststellingsovereenkomst binden aan een vaststelling van de situatie. Zo’n vaststellingsovereenkomst op vermogensrechtelijk gebied is ook geldig als deze in strijd is met dwingend recht. De werknemer heeft gesteld dat de door partijen gesloten vaststellingsovereenkomst in strijd is met de openbare orde, maar heeft dit standpunt niet nader onderbouwd, zodat aan die stelling voorbij wordt gegaan. Partijen zijn dan ook gebonden aan de tussen hen overeengekomen indiensttredingsdatum van 17 maart 2014.

Er werd een ontbinding uitgesproken wegens verstoorde arbeidsverhouding, waarbij de inhoud van de vaststellingsovereenkomst in de (nieuwe) arbeidsovereenkomst bepalend was voor de hoogte van de transitievergoeding.

Hieruit blijkt dat het onder omstandigheden zinvol kan zijn om dergelijke afspraken te maken met werknemers voorafgaande aan een indiensttreding, en misschien ook wel tijdens dienstverband, en deze goed vast te leggen, omdat je als werkgever hiervan in een later stadium kunt profiteren.

Bron:  Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21 augustus 2017, AR 2017-1051

Deel deze publicatie via
Terug naar het overzicht