Bovenop de actualiteit met onze mailing.
Heeft u vragen naar aanleiding van de besproken onderwerpen of suggesties voor verbetering van de nieuwsbrief? Wij nodigen u van harte uit deze met ons te delen.
Artikel 7:610 lid 1 BW:
“De arbeidsovereenkomst is de overeenkomst waarbij de ene partij, de werknemer, zich verbindt in dienst van de andere partij, de werkgever, tegen loon gedurende zekere tijd arbeid te verrichten.”
Deze definitie bevat de volgende elementen:
Is sprake van deze drie elementen, dan is de overeenkomst een arbeidsovereenkomst.
Op basis van het bekende arrest Groen/Schoevers (ECLI:NL:HR:1997:ZC2495) werd sinds 1997 aangenomen dat bij de vraag of een overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst ook de partijbedoeling een rol speelt. Dat is volgens de Hoge Raad dus niet aan de orde. Voor de liefhebber: ECLI:NL:HR:2020:1746, met name rechtsoverweging 3.2.2 – 3.2.4.
“(persoonlijke) arbeid + loon + gezag = arbeidsovereenkomst”
De Hoge Raad benadrukt dat dit iets anders is dan de vraag welke rechten en verplichtingen partijen zijn aangegaan. Die vraag moet (nog steeds) worden beantwoord aan de hand van de Haviltexmaatstaf. Deze maatstaf houdt kort gezegd in dat de uitleg van hetgeen is overeengekomen moet plaatsvinden aan de hand van de taalkundige betekenis van de tekst, maar ook aan de hand van de betekenis die partijen daaraan in de specifieke situatie mochten toekennen. Deze vraag moet nog steeds worden beantwoord voordat überhaupt wordt toegekomen aan de kwalificatievraag.
Met deze uitspraak brengt de Hoge Raad de vraag of een overeenkomst kwalificeert als arbeidsovereenkomst dus terug van een meer holistische benadering naar de optelsom van de wettelijke elementen.
Gepubliceerd op 06 november 2020 door Edwin Werner