Het is alweer een tijdje geleden dat wij een bericht hebben gepubliceerd over de Wet DBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties), ofwel de ‘zzp-regels’. Hier een update.

 

De Wet DBA wordt nog altijd niet (echt) gehandhaafd; deze is opnieuw opgeschort, nu tot 1 januari 2021. Tot dat moment zullen er dus geen correctieverplichtingen of naheffingsaanslagen worden opgelegd noch boetes, tenzij het een kwaadwillende betreft, zoals in geval van opzet, fraude of zwendel. En hoewel het begrip kwaadwillende sinds 1 januari 2020 iets is uitgebreid – je bent nu ook kwaadwillend als je aanwijzingen van de Belastingdienst niet opvolgt – en de Belastingdienst heeft aangegeven voornemens te zijn actiever te handhaven, stelt dit vooralsnog weinig voor. Wellicht dat de aangekondigde extra 20 fte aan menskracht voor dit kalenderjaar daar enige verandering in gaan brengen.

Intussen blijft het in de praktijk lastig om te beoordelen of een arbeidsverhouding nu moet worden gezien als opdrachtovereenkomst of arbeidsovereenkomst. Of anders: of sprake is van schijnzelfstandigheid. Bij de maatstaf of sprake is van schijnzelfstandigheid speelt onder meer een rol wat partijen voor ogen hadden bij het aangaan van de samenwerking en op welke wijze partijen daar vervolgens in de praktijk invulling aan hebben gegeven. Alle kenmerken van de rechtsverhouding tussen partijen dienen daarbij in onderling verband te worden beschouwd. Uit deze holistische beschouwing zou dan het antwoord moeten volgen of sprake is van een arbeidsovereenkomst in de zin van artikel 7:610 BW, namelijk het gedurende zekere tijd:

  1. verrichten van persoonlijke arbeid (door de werknemer);
  2. onder gezag (in dienst van de werkgever);
  3. tegen betaling van loon.

“Schijnzelfstandigheid of niet? Het blijft complex.”

Nu de wet- en regelgeving niet overloopt van duidelijkheid – het kwalificatievraagstuk is ook complex – is het uiteindelijk aan de rechter om te bepalen of sprake is van schijnzelfstandigheid. Er zijn intussen veel uitspraken gedaan, die niet meteen een consistent beeld geven, onder meer vanwege de wisselende casuïstiek.

Tot de verbeelding sprekende voorbeelden zijn enkele Deliveroo-uitspraken van 2018 van de Rechtbank Amsterdam(geen arbeidsovereenkomst) en 2019 eveneens van de Rechtbank Amsterdam(wel een arbeidsovereenkomst) en diverse PostNL-uitspraken, zoals deze van Hof Arnhem-Leeuwarden(geen arbeidsovereenkomst), deze van Rechtbank Noord-Holland(twee keer wel een arbeidsovereenkomst en een keer geen arbeidsovereenkomst) en deze van Hof Amsterdam(geen arbeidsovereenkomst). Zomaar wat uitspraken uit de afgelopen jaren.

Dat betekent dat nog steeds zorgvuldig moet worden omgesprongen met de inhuur van zelfstandigen, conform de – wél geldende! – Wet DBA. Schijnzelfstandigheid moet blijvend worden voorkomen, maar er is tegelijkertijd voor niet-kwaadwillende opdrachtgevers nog weinig te vrezen. De onder de Wet DBA ingestelde modelopdrachtovereenkomsten kunnen nog steeds worden gebruikt.

Intussen is het wetgevingsproces voor de vervanger van de Wet DBA in volle gang.

Kern van de nieuwe wetgeving: een minimumtarief en een zelfstandigenverklaring”

Intussen is er nieuwe wetgeving in de maak, waarop tot op heden een hoop kritiek is geweest. De kern ziet er als volgt uit.

 

  • Er komt een minimumtarief voor zzp-ers van EUR 16 per uur.
  • Voor zzp-ers ‘aan de bovenkant’ komt er een opt-out regeling middels een zelfstandigenverklaring. Dit betekent dat de opdrachtgever gevrijwaard is van loonheffingen als
    • de opdrachtnemer is ingeschreven bij de Kamer van Koophandel;
    • partijen afspreken dat geen sprake is van een arbeidsovereenkomst;
    • de opdrachtovereenkomst maximaal een jaar beslaat;
    • Zowel opdrachtgever als opdrachtnemer de zelfstandigenverklaring ondertekent (dat kan via een webmodule) en
    • het uurtarief minimaal EUR 75 per uur is.

 

Bovendien geldt de vrijwaring bij opt-out deels ook buiten de fiscale wetgeving, voor het arbeidsrecht, zodat de opdrachtgever tegelijkertijd zeker dat hij bijvoorbeeld geen loon hoeft door te betalen tijdens ziekte.

“De vrijwaring geldt deels ook voor het arbeidsrecht”

Belangrijk bij het genoemde ‘hoge’ tarief van EUR 75 is dat de verwachting ook werkelijk imoet zijn dat ten minste EUR 75 wordt betaald. Dat betekent praktisch gezien dat de opdrachtnemer achteraf aan de opdrachtgever een opgave moet verstrekken van kosten die hij heeft moeten maken die zijn toe te rekenen aan de opdracht. Die kosten moeten van de betaalde bedragen worden afgetrokken en dan moet nog steeds een tarief van minimaal EUR 75 overblijven. Onder meer dit onderdeel van de maatregel zorgt voor veel administratief werk. Bovendien mag de opdrachtgever niet zomaar vertrouwen op de juistheid van de aan hem verstrekte gegevens door de opdrachtgever; hij krijgt ter zake een eigen verantwoordelijkheid.

Internetconsultatie

Over zowel het instellen van een minimumtarief van EUR 16 als de introductie van de zelfstandigenverklaring is een zogenoemde internetconsultatie gehouden in de periode van 28 oktober 2019 tot en met 9 december 2019: Internetconsultatie Wet minimumbeloning zelfstandigen en zelfstandigenverklaring. Dat heeft 885 openbare reacties opgeleverd.

De vraag is nu wat alle reacties op de internetconsultatie gaan doen met de concepttekst van de nieuwe wet. We wachten het vervolg van het wetgevingsproces met belangstelling af.

Deel deze publicatie via
Terug naar het overzicht